Onze publicaties
De aanmerkelijkbelangclaim: nominaal of contant en rentevoordeel of rentenadeel?
gepubliceerd in REP 6, september 2022 De discussie over het bepalen van de (latente) belastingclaim die rust op aanmerkelijkbelangaandelen bij een erfenis of een echtscheiding blijft de gemoederen in het personen- en familierecht bezighouden. Het onderwerp staat weer volop in de belangstelling, met name door de recente uitspraak van de Hoge Raad d.d. 22 april 2022 en de daaraan voorafgaande conclusie van de Procureur– Generaal d.d. 22 oktober 2021 die de Hoge Raad overneemt. In dit artikel gaan wij nader in op deze uitspraak en de onderliggende argumenten met als doel de vraag te beantwoorden die wij ons in de titel hebben gesteld. Dit in aanvulling op het artikel dat wij over dit onderwerp eerder publiceerden in 2009 (zie hieronder).
De waarde van een onderneming bij echtscheiding: wanneer is er wat te verdelen?
gepubliceerd in REP, april 2021 In februari en december 2020 zijn door het Hof Den Bosch en de Rechtbank Haarlem twee interessante uitspraken gedaan waarbij als peildatum voor de waardebepaling van aandelen in een BV bij echtscheiding wordt uitgegaan van de datum indiening verzoekschrift (ontbinding huwelijksgoederengemeenschap) in plaats van de hoofdregel zijnde de datum van feitelijke verdeling. De rechters zijn in deze beide zaken tot dit oordeel gekomen op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. In dit artikel gaan wij in op de hieraan ten grondslag liggende overwegingen en vragen wij ons af wat hiervan de gevolgen zouden kunnen zijn voor lopende en toekomstige echtscheidingsprocedures.
Wetsvoorstel herziening kinderalimentatie en ondernemers: wie wordt het kind van de rekening?
gepubliceerd in REP, oktober 2015 Met het wetsvoorstel herziening kinderalimentatie wordt door de initiatiefnemers gepoogd om wettelijk in detail te regelen hoe de behoefte aan en draagkracht voor kinderalimentatie kan worden berekend met als belangrijk argument dat de berekening eenvoudiger en begrijpelijker moet worden. Of dit doel met het huidige voorstel wordt gerealiseerd, is echter de vraag. De vFas heeft zich hierover elders in deze uitgave van REP in een reactie op het wetsvoorstel reeds uitgebreid uitgelaten. In deze reactie gaat de vFas ook kort in op de gevolgen die het nieuwe wetsvoorstel heeft ingeval een van beide partners ondernemer is. Wanneer het wetsvoorstel ongewijzigd zou worden aangenomen, voorzie ik juist daar de grootste complicaties.
Waardebepaling ondernemingen bij echtscheiding: waarde of prijs?
gepubliceerd in REP, oktober 2014 In de afgelopen jaren zijn er diverse artikelen geschreven om juristen die bij echtscheidingen van ondernemers zijn betrokken meer inzicht te geven in de wijze waarop de waarde van een onderneming kan worden bepaald. Meestal wordt in deze artikelen uiteengezet welke waarderingsmethoden er zijn en wat de voor en nadelen van deze methodes zijn. Over de vraag die aan het bepalen van de waarde voorafgaat, is echter veel minder vaak geschreven en dat betreft de vraag op welke uitgangspunten de waardebepaling dient te zijn gebaseerd.
De rekening-courantschuld van de DGA in echtscheiding
gepubliceerd in REP, maart 2013 Bij vrijwel alle echtscheidingen waarbij een van de echtelieden directeur-grootaandeelhouder (dga) is, is er sprake van een rekening-courantschuld van de dga aan zijn eigen besloten vennootschap (bv). Deze rekening- courantschuld speelt een rol bij de bepaling van de behoefte, de draagkracht en het vermogen van partijen en leidt in de praktijk tot veel discussie, mede vanwege misverstanden en onvoldoende kennis over wat een rekening-courantschuld nu feitelijk inhoudt en welke consequenties hier bij de nanciële afwikkeling van een echtscheiding aan dienen te worden verbonden. In dit artikel zal ik een uiteenzetting geven van het ontstaan van rekening-courantschulden en hoe hiermee om te gaan bij het maken van nanciële afspraken omtrent alimentatie en de verdeling/verrekening van het vermogen.
Draagkracht van ondernemers in crisistijd
gepubliceerd in REP, april 2010 Het bepalen van het inkomen dat als uitgangspunt wordt gehanteerd voor de beoordeling van de draagkracht van ondernemers blijft in de praktijk een lastige zaak die tot veel discussies binnen en buiten rechtbanken en gerechtshoven leidt. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat er naar onze ervaring nog te weinig in uitgangspunten en te veel in standaardformules wordt gedacht. hetzelfde zie je op dit moment bijvoorbeeld ook terug in de discussie omtrent de bepaling van de behoefte, waar de 60%-formule (voorheen ook wel de hof-formule genaamd) inmiddels gemeengoed is geworden, ondanks dat in het tremarapport uitdrukkelijk is vermeld dat de bepaling van de behoefte maatwerk is. Dit deed een collega onlangs de wijze uitspraak ontlokken dat “waar het rekenen begint het denken eindigt”. In dit artikel willen wij u vanuit onze rol als financieel adviseur inzicht geven in de uitgangspunten voor het bepalen van de draagkracht van ondernemers. De specifieke kenmerken en gevolgen van de huidige economische crisis deden ons beseffen dat het herijken van deze uitgangspunten voor de praktijk noodzakelijk is.
Belastinglatenties: nominaal of contant maken?
gepubliceerd in tijdschrift voor scheidingsrecht, april 2009 In onze adviespraktijk worden wij met regelmaat geconfronteerd met de vraag welk belastingpercentage dient te worden gebruikt wanneer de waarde of de niet uitgekeerde winst van een besloten vennootschap bij echtscheiding in een vermogensverdeling of -verrekening dient te worden betrokken. Deze steeds terugkerende discussie doet vermoeden dat de wijze waarop deze latente belastingverplichting dient te worden bepaald steeds een casusspecifiek vraagstuk is. Een logisch gevolg hiervan is dat advocaten en adviseurs hieromtrent standpunten innemen die in het belang zijn van hun cliënten. Met dit artikel hopen wij dat deze discussie vanaf nu niet langer gevoerd hoeft te worden.
Vissersbedrijf: Het Amsterdams verrekenbeding en de waardering van ondernemingen
gepubliceerd in EB, september 2001 In het EchtscheidingBulletin van april 2001 gaat mr. C.A. Kraan uitgebreid in op twee belangrijke recente uitspraken van de Hoge Raad – HR 2 maart 2001, Rvd W 2001, 63 (Slot/Ceelen) en HR 2 maart 2001, RvdW 2000, 60 (Vissersbedrijf). De interpretatie van het Amsterdams verrekenbeding in combinatie met een door één van beide echtgenoten gedreven onderneming staat in deze beschikkingen centraal. In beide zaken is de juridische kernvraag wat er ten aanzien van deze ondernemingen tussen partijen dient te worden verrekend. Indien dit de waarde(mutatie) van de aandelen betreft, dan is de volgende vraag cruciaal: hoe dient deze waarde(mutatie) te worden berekend? Naar aanleiding van onder meer deze vraag gaan wij vanuit onze bedrijfseconomische achtergrond in op de uitnodiging waarmee mr. Kraan zijn artikel beëindigt: ‘Maar ook hierover (welke waarderingsmethode de juiste is) horen wij in de toekomst ongetwijfeld meer’.
Postadres
Postbus 3006
2440 AA Nieuwveen